Een nieuw te realiseren tijdelijk schoolgebouw bestaat uit drie bouwlagen. De drie bouwlagen zijn, qua indeling, nagenoeg gelijk aan elkaar en hebben elk een gebruiksoppervlakte van circa 450 m2. Dit is opgedeeld in twee brandcompartimenten: een op de begane grond en een waarin de beide verdiepingen zijn gelegen. Op elke verdieping zijn steeds twee uitgangen die rechtstreeks toegang geven tot een noodtrappenhuis buiten de gevel (extra beschermde vluchtroute). Ook is er een inpandige trap die deel. De uitgang van de trap op de begane grond vormt de scheiding tussen de brandcompartimenten. Daardoor overspant deze trap, binnen het subbrandcompartiment, een hoogte van 6,5 meter. Over deze trap voert bovendien een vluchtroute om aan de vereiste opvang- en doorstroomcapaciteit te kunnen voldoen. De brandweer is van mening dat met een trap binnen een subbrandcompartiment waarover een vluchtroute voert, nooit een hoogteverschil van meer dan 4 meter mag worden overbrugd, omdat anders niet aan artikel 4.66 zesde lid van het Bbl is voldaan. De brandveiligheidsadviseur is van mening dat het in dit artikel bedoelde maximaal te overbruggen hoogteverschil binnen een subbrandcompartiment uitsluitend geldt voor het kunnen bereiken van één uitgang van het subbrandcompartiment. In dit geval kan vanaf de vloer van elke verdieping, direct en zonder hoogteverschil, een uitgang van het subbrandcompartiment worden bereikt. De brandveiligheidsadviseur is daarom van mening dat rechtstreeks aan artikel 4.66 zesde lid is voldaan.
